A mind game they could never win
A fictional recollection of Nigeria's national team being stuck in an airport
De spelers van Nigeria zaten vast op een verlaten vliegveld in Libië. Geïnspireerd door de bijna dystopische tweets van Victor Boniface en aanvoerder William Troost-Ekong schreef ik snel een lief, kort verhaaltje. Origineel in het Engels.
Mind game.
The sun had been down for hours, but the heat lingered, sizzling beneath the feet of the Nigerian national team. They had been forced into an emergency landing – unexpected, without warning. The pilot couldn’t give a clear reason. Their clearance to land in the capital had been revoked, and now this airfield in the Libyan desert, stretched out like a desolate battlefield, was their only option. The gates were locked, the crew had vanished, and the night pressed in around them, suffocating, like a trap tightening with each passing moment.
At the edge of the rusted control tower, captain William Troost-Ekong stood, his eyes fixed on the empty horizon. Nothing. No planes. No buses. No help. Only the dry wind, whipping past his shirt, carrying with it a growing sense of abandonment, and the crunch of sand under his shoes. The desert swallowed any thought of escape, the silent terminal more inviting than the still, unwelcoming wasteland beyond.
‘They're keeping us here on purpose,’ Troost-Ekong muttered. No food. No water. No contact with the outside world. The hours ticked by, and with each passing minute, the inescapable truth set in: this wasn’t a simple delay. This wasn’t a mistake. This was intentional.
Victor Boniface kicked at the dust in frustration, his breath quick and ragged. ‘No food, no sleep. How long do they think we can take this?’ Thirteen hours, and the clock continued to tick, like sand falling through an endless hourglass.
No one responded. The players sat scattered in small groups across the empty terminal, their faces tight with exhaustion and hunger. The sun had drained their bodies, but it was the night that had awakened something else. Something they couldn’t name. The abandoned hangars loomed over them like silent sentinels – soulless, yet somehow watchful. As if the darkness had eyes, hidden within the shadows of the hangars, tracking their every move.
The exhaustion began to play tricks on their minds. At first, they saw only fleeting shapes – shadows flickering at the edges of their vision, barely perceptible. But as the hours dragged on, those shadows, those shapes, became clearer. Figures moved just beyond their sight, flickering in and out of existence. And always, that unshakable feeling remained – they were being watched. Followed. Not alone.
‘They didn’t just abandon us here,’ Calvin Bassey whispered, as if speaking too loudly would upset some invisible balance. ‘They want us to give up. They want to break us.’
Troost-Ekong glanced at the old, dilapidated bus parked just outside the gates – a wreck that looked like it hadn’t run in years. When that bus had arrived earlier in the day, no one had wanted to board. Something about it felt wrong, like a trap, something you couldn’t escape from once you stepped inside. But now, after hours without help, the bus started to seem like their only option. A way out. A trade for their surrender.
The night grew colder, and the air seemed to cut through the desert like a mocking voice. And with that chill came something else – a sound. At first, it was barely audible, just a faint echo of footsteps – or maybe it was only the wind? But it grew clearer, sharper. A steady rhythm, like the pounding of feet on a football pitch.
The team froze, listening.
In the distance, they saw movement. Not vehicles. Not people – at least, not people they could recognise. Shapes, moving in unison, like players running drills. Silhouettes of men, vague and distorted, their movements flickering, like images from an old dream—not real, but undeniably present. No faces, no voices – only that bone-chilling rhythm of footsteps, growing closer.
Troost-Ekong’s breath caught in his throat. ‘We need to get out of here,’ he said, his voice tight. ‘Now.’
But where? The gates were locked, and beyond the airfield lay nothing but endless desert. And yet, the figures were drawing closer, their footsteps blending into the night, filling the air with the sound of a game long forgotten, played by players who had never left.
Boniface glanced back at the empty field behind them. ‘Do you hear that?’ he whispered, his eyes were wide. ‘It’s like they’re playing... but there’s no one there.’
‘They’re playing,’ Troost-Ekong said, his eyes fixed on the shadows. ‘But this is not a game for us.’
No one answered him, but they all felt it – that dark, unrelenting force pulling them in. The shadows reached the edge of the field now, silent but present, their forms flickering in and out of existence. The players instinctively backed away, knowing that whatever game was being played, they wouldn’t be winning it.
‘I just want to go home,’ Boniface muttered, more to himself than anyone else.
But ‘home’ felt further away than ever. There was no escaping this game. The desert had swallowed them whole, and its shadows hungered for more. As the first light of dawn began to creep over the horizon, the figures receded, retreating into the depths of the airfield. But the Nigerians knew – they weren’t truly gone. They hadn’t disappeared. They were waiting. Waiting for the chance to start their game again.
A mind game Nigeria could never win.
Nederlandse vertaling:
Gedachtespel.
De zon was al uren onder, maar de hitte leek in de grond te blijven hangen, zinderend onder de voeten van de Nigeriaanse nationale ploeg. Ze hadden een noodlanding moeten maken, onverwacht en onaangekondigd, de piloot kon niet goed uitleggen waarom. Hun toestemming te landen in de hoofdstad was ingetrokken, dit vliegveld in de Libische woestijn, uitgestrekt als een verlaten slagveld, het enige alternatief. De poorten waren op slot, de bemanning uit het oog verloren en verdwenen, en de nacht leek zich om hen heen te sluiten, verstikkend, als een val die steeds strakker werd aangetrokken.
Aan de rand van de verroeste verkeerstoren stond aanvoerder William Troost-Ekong, zijn blik strak gericht op de lege horizon. Niets. Geen vliegtuigen. Geen bussen. Geen hulp. Alleen de droge wind, die langs zijn shirt joeg en een groeiend gevoel van verlatenheid met zich meebracht, en het gekraak van het zand onder zijn schoenen. De woestijn verzwolg elke gedachte om weg te komen, de stille vertrekhal aanlokkelijker dan de zwijgende woestenij.
‘Ze houden ons hier expres vast,’ mompelde Troost-Ekong. Geen eten. Geen water. Geen contact met de buitenwereld. De uren tikten weg en met elke minuut groeide het onontkoombare besef: dit was geen simpele vertraging, geen vergissing. Dit was opzet.
Victor Boniface trapte gefrustreerd tegen het stof. Zijn ademhaling was onrustig, vol frustratie. ‘Geen eten, geen slaap. Hoe lang denken ze dat we dit volhouden?’ Dertien uur en de klok tikte door, als zand door een oneindige loper.
Niemand reageerde. De spelers zaten in stilte in kleine groepjes verspreid door de open vertrekhal, hun gezichten strak van vermoeidheid en honger. De zon had hun lichamen uitgeput, maar het was de nacht die iets anders in hen losmaakte. Iets dat ze niet konden benoemen. De verlaten hangaars torenden als stille wachters over hen heen, zielloos maar toch waakzaam. Alsof de duisternis ogen had, die op hen gericht waren, verborgen in de schaduwen van de loodsen.
De uitputting speelde hen parten. In het begin waren het slechts vage vormen die ze zagen – schaduwen die flitsten in hun ooghoeken, die vormen aan leken te nemen die er niet echt waren. Maar naarmate de uren verstreken, werden die schaduwen, die vormen, duidelijker. Figuren bewogen net buiten hun gezichtsveld, flikkerend in en uit het niets. En steeds was daar dat onverklaarbare, aanhoudende gevoel dat ze werden bekeken. Gevolgd. Niet alleen.
‘Ze hebben ons hier niet zomaar achtergelaten,’ fluisterde Calvin Bassey, alsof te hard praten een onzichtbaar evenwicht zou verstoren. ‘Ze willen dat we opgeven. Ze willen dat we breken.’
Troost-Ekong wierp een blik op de oude, krakkemikkige bus die net buiten de poort geparkeerd stond, een wrak dat eruitzag alsof het al jaren niet meer had gereden. Toen de bus eerder op de dag arriveerde, had niemand willen instappen. Iets aan die bus was fout, voelde niet goed, als iets dat je niet meer zou kunnen verlaten eenmaal binnen. Maar nu, na uren zonder hulp, begon de bus als hun enige optie te voelen. Een weg eruit. Een ruil voor hun overgave.
De nacht werd kouder, en de wind leek als een spottende stem door de woestijn te snijden. En met die kou kwam iets anders – een geluid. In het begin was het nauwelijks te horen. Het zachte echoën van voetstappen, of misschien was het gewoon de wind? Maar het werd steeds duidelijker. Een vast ritme, bijna als het gestamp van voeten op een voetbalveld.
De ploeg verstijfde, luisterend.
In de verte zagen ze beweging. Geen voertuigen of mensen – althans, geen mensen die ze konden herkennen. Schimmen, synchroon bewegend, als spelers die drills uitvoerden. Silhouetten van mannen, vaag en vervormd, hun bewegingen flikkerend, als beelden uit een oude droom, niet echt maar toch aanwezig. Geen gezichten, geen stemmen – alleen dat huiveringwekkende ritme van voetstappen, steeds dichterbij.
Troost-Ekong's adem stokte. ‘We moeten weg,’ zei hij, zijn stem gespannen. ‘Nu.’
Maar waarheen? De poorten waren op slot, en voorbij het vliegveld lag niets anders dan eindeloze woestijn. En toch, de schimmen kwamen dichterbij, hun voetstappen mengden zich met de nacht, vulden de lucht met het geluid van een wedstrijd die allang vergeten was, gespeeld door spelers die nooit waren weggegaan.
Boniface wierp een blik op het lege veld achter hen. ‘Hoor je dat?’ fluisterde hij, zijn ogen wijd open, angst. ‘Het is alsof ze spelen… maar er is niemand.’
‘Ze spelen,’ zei Troost-Ekong, zijn ogen strak gericht op de schaduwen. ‘Maar dit is geen spel voor ons.’
Niemand antwoordde hem, maar ze voelden het allemaal – de duistere, onverbiddelijke kracht die hen naar binnen trok. De schimmen bereikten de rand van het veld, zwijgend maar aanwezig, hun vormen flikkerend in en uit het bestaan. De spelers deinsden instinctief terug, wetend dat welk spel er ook gespeeld werd, zij het niet zouden winnen.
‘Ik wil gewoon naar huis,’ mompelde Boniface, meer tegen zichzelf dan tegen de rest.
Maar 'thuis' voelde verder weg dan ooit. Er was geen ontsnappen aan dit spel. De woestijn had hen volledig opgeslokt, en haar schaduwen hongerden naar meer. De schimmen bereikten nu de rand van het veld, zwijgend, maar onmiskenbaar aanwezig. Ze leken niet meer flikkerend, maar solide, als spelers die aan de zijlijn stonden te wachten. De Nigeriaanse spelers deinsden instinctief achteruit, hun harten wild kloppend. Dit was geen wedstrijd die ze konden winnen. Niet hier.
Toen het eerste licht van de dageraad over de horizon begon te kruipen, verdwenen de schimmen, terugtrekkend in de diepte van het vliegveld. Maar de Nigerianen wisten—ze waren niet echt weg. Ze waren niet verdwenen. Ze wachtten. Wachtend tot ze hun spel opnieuw konden beginnen. Een gedachtespel dat Nigeria nooit kon winnen.
Doorkronkelen is een gratis nieuwsbrief die in stand wordt gehouden door lezers. Vind je dit artikel leuk? Overweeg dan een eenmalige donatie of een betaald abonnement. En volg me op Twitter voor kronkels die de nieuwsbrief niet halen.
Verder lezen:
FC Utrecht have been a revelation this season in the Dutch Eredivisie. After seven rounds, the club sits in second place in the standings, with six wins and a draw and are so far off to one of the best starts in the club’s 54-year history.
This tactical analysis will examine closely the keys to the club’s early-season success under experienced head coach Ron Jans and how everything has come about for the club.
From Franco Mastantuono to Estêvão, we select some of the most talented players born in 2007.
While Swedish media outlets claim that Kylian Mbappé's name appears in a rape complaint filed by a woman, the player, who says he is ‘serene’ in the storm, ‘has absolutely nothing to reproach himself for’ according to his lawyer.