Ik mag officieel zeggen dat ik de laatste overblijfselen van m'n februari-virus heb verslagen. We zijn nog wel zwak en soms misselijk, maar aan de horizon gloort de dageraad. Daarom in navolging van Vanenburg deze week ook weer een kort stukje over een speler van weleer. Robbie Rensenbrink, dit keer. En zijn erfenis.
Toen ik op de middelbare school zat hadden we ijshockeyles. Het was een verplicht onderdeel van gymnastiek en ik zag er enorm tegenop. IJs, koud, glad, au. Dat waren de associaties in mijn hoofd. Tegen de verwachting in was ik best goed. Na die gymles heb ik sporadisch aan ijshockey gedaan. Ik waande me Mark Messier op het ijs. Dat is ook de reden dat ik slechts sporadisch speelde. Ik woog zo’n 50 kilo en had enkeltjes dunner dan brandhout: de bodychecks die ik uitdeelde voelde ik zelf drie keer zo hard als dat ze aankwamen.
Ooit deelde ik tijdens een trainingspot weer fanatiek ellebogen uit aan teamgenoten. Iets te fanatiek, want voor ik het wist, draaide ik om m’n as, verloor ik m’n evenwicht en belandde ik – gezicht vooruit – op het ijs. Tand door m’n lip, blauw oog, pols gekneusd en een diep gekrenkt ego.
Het zou mijn ijshockey-erfenis worden. Mijn Rensenbrinkje.
Rob Rensenbrink werd in 1947 in de Jordaan geboren, maar was geen aanhanger van een specifieke Amsterdamse club. Hij vond ze allemaal wel leuk, maar het belangrijkste was dat hij zelf kon voetballen – waar maakte hem niet uit, en wat andere voetballers deden kon hem niet schelen. Toen zowel Ajax als DWS bij zijn jeugdclub OSV Oostzaan aan kwamen kloppen voor de linksbuiten, koos Rensenbrink voor DWS. Niet uit clubliefde, maar omdat DWS een seizoen eerder kampioen was geworden en Ajax op dat moment vocht tegen degradatie. Rensenbrink wilde spelen, op niveau, en bij DWS kon dat. Simpel.
Achteraf gezien misschien geen handige keus. Bij DWS wist hij zich na drie seizoenen in de kijker te spelen, en in die jaren ontpopte Ajax zich tot een grootmacht van Nederlands voetbal, samen met het Rotterdamse Feyenoord. Beide clubs waren al voorzien wat betreft linksbenig spelers, ongelukkig voor Rensenbrink die weer een niveau hoger wilde spelen, maar eigenlijk nergens terecht kon. Bij Ajax huppelde Piet Keizer rond en Feyenoord had Coen Moulijn. Naar een nieuwe linksbuiten waren ze in Nederland niet op zoek. Althans, niet op het niveau waarop Rensenbrink wilde spelen. Hij vertrok naar België, waar hem speeltijd werd gegarandeerd en hem zakken met geld werden aangeboden.
Dat is waarschijnlijk ook de reden dat Rensenbrink in Nederland minder bekend is dan bijvoorbeeld Johan Cruijff. Rensenbrink was voetballend zijn gelijke – en sommigen menen zelfs dat hij beter was dan Cruijff – maar hij voetbalde korter op eigen bodem.
Bij Club Brugge ontpopte hij zich tot een fenomenale dribbelaar, die verdedigers in de luren legde en dol draaide. Hij kreeg de bijnaam Het Slangenmens, omdat hij als een slang langs de lijn kronkelde. Hoewel hij dol was op de Brugse sfeer en jovialiteit, begon het na een paar jaar te kriebelen en vertrok hij naar Anderlecht. Daar werd Rensenbrink op handen gedragen. Vaak kwam de Anderlechtse tactiek neer op: alle ballen op Rensenbrink. Het team won Europese prijzen, Rensenbrink zelf verdiende eretitels en vergaarde aanzien onder de Belgen. Ze noemden én noemen hem de beste niet-Belg aller tijden. Robbie de Belg, was onbreekbaar, maar Rensenbrink de Nederlander? Dat ging niet zo lekker.
Bij Oranje voelde hij zich nooit helemaal op zijn gemak. In België kreeg hij alle ballen, maar in het Nederlands elftal moest hij pas op de plaats maken voor onder andere Johan Cruijff. Rensenbrink hield niet van praatjesmakers. Hij had niks tegen Cruijff, de twee konden het met elkaar vinden, maar het macho-gebeuren, dat opeisen van alle aandacht, vond Rensenbrink helemaal niks. Hij liet veel liever zijn voeten spreken. En dat deed hij ook, in ’74 mét Cruijff, waar hij in de halve finale kapot werd geschopt door de Brazilianen, en op het WK van ’78 in Argentinië, zónder Cruijff.
Het Wereldkampioenschap in Argentinië was omstreden. De economie lag plat door hysterisch wanbeleid en de militaire junta onder leiding van Jorge Videla regeerde met ijzeren hand, waarbij mensenrechtenschendingen eerder regel dan uitzondering waren. De vraag rees of het kampioenschap wel door kon gaan. Of Nederland wel moest gaan. Cruijff bedankte, nadat – zo bleek later – zijn gezin bedreigingen had ontvangen en Oeki Hoekema zei om principiële redenen af. Rensenbrink vond er weinig van. Hij wilde gewoon spelen. Misschien dat hij er later spijt van kreeg? Wie zal het zeggen.
Het bleek een kampioenschap dat Nederland nooit had kunnen winnen. Er werd groots gespeeld: Rensenbrink scoorde een hattrick tegen Iran dat met 3-0 over de knie werd gelegd en de nederlaag vier jaar eerder tegen Duitsland werd in de halve finale gerevancheerd. Maar in de kampioenswedstrijd wachtte Argentinië. Er was dictator Videla alles aan gelegen dat het thuisland zou winnen. En dat was te merken.
Het werd een wedstrijd van gemiste kansen voor Nederland en te korte broekjes van de Argentijnen. Johnny Rep kopte een niet te missen kans langs de buitenkant van de paal en Rensenbrink zelf schoot op de keeper. Na bijna 90 minuten spelen stond het 1-1 en in die zinderende slotminuten strekte Rensenbrink zich tot het uiterste voor een bal die tijdens iedere andere wedstrijd als onhoudbaar was beschouwd. Hij kreeg zijn tenen er nog tegenaan, met moeite. Hij keek toe, glijdend over het gras, hoe de bal richting het doel rolde. Voorbij de keeper. Een loos schot. Zou het? Maar toen was daar de paal.
Ik ben al eeuwen niet op de ijsbaan geweest, maar soms kom ik de jongens tegen. Dan doen we een biertje en halen we herinneringen op. De helft is inmiddels getrouwd en heeft kinderen. De andere helft loopt nog steeds rond in ijshockey-jerseys. Een ding dat ze met elkaar gemeen hebben is hun herinnering aan mij. Als we elkaar zien gaat het niet over mijn verdedigende werk op het ijs, of de paar keren dat ik op vrij cruciale momenten toch de puck achter de goalie had weten te krijgen. Nee, het gaat altijd over die val.
Net zoals hoe het bij Rensenbrink altijd over dat schot op de paal gaat. Niet over de ongeëvenaarde voetbalkwaliteiten van Het Slangenmens. Over de bescheidenheid van de man. Over zijn crosspasses en trucjes en schuivers. Niets van dat. De tand des tijds en ons slechte collectieve geheugen hebben de topprestaties en voetbalkwaliteiten van Rensenbrink versimpeld tot een onmogelijk schot op een spreekwoordelijke paal.
Want al had die paal er niet gestaan, die bal was er toch nooit ingegaan en Nederland had nooit, maar dan ook nooit, in Argentinië het WK van Argentinië gewonnen. De scheidsrechter zou de blessuretijd hebben verlengd tot de Argentijnen weer gelijk hadden gemaakt, of ze hadden een penalty gekregen om terug te nemen wat hen, in hun ogen dan, toebehoorde. Die verlenging was er toch wel gekomen, het verlies ook.
Zo is Rensenbrink verworden tot een schot dat er eigenlijk niet eens toe deed. De beste Nederlander in België ooit, een dribbelaar van ongekende klasse. De Gouden Schoen, beste speler van Europa, top 100 van beste voetballers. Hij wilde graag nog voetballes geven aan kinderen en jongeren, of misschien scouten, maar daar werd hij na zijn voetbalcarrière nooit voor gevraagd en hij was te bescheiden en beleefd om erom te vragen.
Rob Rensenbrink overleed op 24 januari 2020 aan de spierziekte PSMA. Moge zijn ware erfenis nooit vergeten worden.
Doorkronkelen is een gratis nieuwsbrief die in stand wordt gehouden door lezers. Vind je dit artikel leuk? Overweeg dan een eenmalige donatie of een betaald abonnement.
‘Het Slangenmens’... But for the width of a post, he would have streets named after him in Amsterdam. A sinuous, commanding presence on the pitch, capable of amazing feats.
Verder lezen:
René Hake, selfmade coach van Go Ahead: ‘Voetbal is altijd leuk, omdat het nooit hetzelfde is’
Van alle clubs in de eredivisie overtreft Go Ahead Eagles de verwachtingen het meest. René Hake (52) is trainer van de nummer 6, een selfmade coach. ‘Voetbal is ook mijn hobby.’
Mbappé with your canapés? The absurd influence of Nasser al-Khelaifi
The French football league has reached a point of jeopardy. The new round of TV rights is yet to be sold. The president of Paris Saint-Germain needs a bumper deal to satisfy FFP. The president of beIN Sports, the most likely white knight, is holding out on a late offer. A sympathetic ear in the Qatari government has yet to be found.
Luckily there is some hope of a breakthrough. Mainly because all of the parties mentioned above are, in a rare note of good fortune, the same person. And all of them are called Nasser al-Khelaifi.
FC Banlieue (documentaireserie)
Nergens worden in het verleden behaalde resultaten zo als garantie voor de toekomst beschouwd als in het voetbal. Maar wat als je zomaar een jeugdteam de beschikking geeft over al het nieuwe, al die kennis, al die data? Wat gebeurt er als je die vraag in een experiment giet? En de professionele voetbalwereld voor één team zijn deuren opent? De wereld gaat vooruit, vooruit, vooruit. De sport, de wetenschap - alles is meetbaar, elk detail voor verbetering vatbaar. Meten is weten, stilstand is achteruitgang.
[…]
Wouter Vogel verkent innovatie in de voetbalwereld. Als experiment wordt een karakteristiek Rotterdams amateurteam een seizoen lang gesteund door datawetenschappers en experts uit de professionele voetbalwereld. Zal FC Banlieue (onder 19) eindelijk doorschieten naar de hoofdklasse?