Hoe kun je leren houden van voetbal?
Een Basiself die voetbal laat zien zoals ik het zie. Rommelig, prachtig, onbegrijpelijk, maar de moeite waard.
[ Intro ]
Jan van Tienen – bekend van onder meer De Speld, het eiland Hompelvoet en zijn nieuwsbrief Heemvriend – heeft een kind – een zoontje – en dat zette hem toch aan het denken, over voetbal en ervan houden, zoals zijn vader dat deed (‘Studio Sport op zondag en alsmaar op die bank liggen en die wedstrijden kijken, erover kunnen meepraten’). ‘Logischerwijs’ dacht hij toen ook een beetje aan mij.
Maar het idee dat je iemand kunt leren houden van voetbal voelt een beetje onzinnig. Alsof liefde voor een spelletje met een bal iets is dat je rationeel kunt overbrengen. Het is eerder iets dat je overkomt, net zoals je op een dag merkt dat je ineens boterkip lekker vindt of dat je begrijpt waarom mensen huilen bij een concert van Faithless. Misschien moet het simpelweg al ergens in je zitten, een soort slapend gen dat geactiveerd wordt door een doelpunt in de 94ste minuut, de geur van gras, of een verhaal over een vergeten held.
Zelf weet ik niet precies waar mijn liefde voor sport vandaan komt. Of nou ja, eigenlijk weet ik het wel: een verlangen om indruk te maken op en aandacht te krijgen van mijn vader. Het werkte niet, maar het bracht me wel bij sport. Voetbal werd een taal die ik begreep zonder dat ik hem hoefde te leren. Een spel dat me soms meer over de wereld vertelde dan een krant of geschiedenisboek.
Ik kijk zelden Studio Sport en mijn aandacht dwaalt weleens af tijdens wedstrijden, maar die liefde blijft, al is het een grillige. Ik weet dat er mensen zijn die het spel met lichte wanhoop proberen te begrijpen. Die zich afvragen, waarom wordt iedereen zó gek van voetbal? Mensen als Jan, die er niet echt van houden maar het wel willen. Al is het alleen maar voor hun kind, zodat die opgroeiend met net zoveel onbegrip naar hun vader kan kijken als Jan naar de zijne. En zo zetten we de cirkel voort. Jan wil ik een soort handvat bieden, of beter gezegd: een Basiself. Geen tactische opstelling, maar elf dingen – boeken, plekken, objecten, herinnering – die je kunnen laten voelen wat er zo mooi is aan voetbal.
Want als je het niet ziet in 22 mannen en/of vrouwen die achter een bal aanrennen – laten we eerlijk zijn, het is eigenlijk ook absurd –, dan kun je misschien geraakt worden door de verhalen rondom dat rare spel. Er zijn leukere manieren om van voetbal te houden dan enkel de wedstrijd zelf of de onzinnigheden van sommige ‘supporters’ – en die manieren wil ik met deze lijst laten zien.
Uiteindelijk is dit een liefdevolle poging om anderen mee te nemen in een wereld die veel meer omvat dan alleen een spel. Een Basiself die voetbal laat zien zoals ik het zie. Rommelig, prachtig, persoonlijk, onbegrijpelijk, maar de moeite waard. Misschien is het niet genoeg om je van voetbal te laten houden, maar met een beetje geluk doet het je iets voelen. En dat is misschien wel genoeg.
[ Subject ]
Het idee dat je iemand kunt leren houden van voetbal voelt een beetje onzinnig. Alsof liefde voor een balspel iets is dat je rationeel kunt overbrengen. Misschien moet het al ergens in je zitten, een slapend gen dat geactiveerd wordt. Voor Jan deed ik een chaotische en onsamenhangende poging om zijn gen te ontwaken.
Het ongrijpbare tastbaar maken
Bij ons in huis ligt een sjaal. Hij is oud, licht versleten langs de randen, maar nog altijd indrukwekkend in eenvoud. AC Milan - Ajax. Geen groot statement, geen uitbundige kleuren, maar in elke draad zit een verhaal verweven. Het is een anker. Een drager van geschiedenis. Niet de geschiedenis van de club – hoewel die ook onmiskenbaar in de rood-witte kleuren vervlochten zit – maar mijn eigen geschiedenis.
Dat stukje textiel ademt de geur van natte avonden in de Arena, waar ik met klamme handen mijn adem inhield terwijl Ajax een penalty nam. Het ruikt naar het zweet van een zwoele kampioenswedstrijd en naar bier dat meer naast dan in het plastic bekertje belandde. Die sjaal is veel meer dan een mode-item of supporterstribuut. Het is een drager van verhalen die niemand anders kan lezen, behalve ik. Alleen is het niet mijn sjaal.
Hij is van Sam, al was het zijn vader die hem ooit kocht. Die was erbij, daar in Wenen, waar Ajax een avond beleefde die zich in woorden niet laat vatten. Sam, nog in de buik van zijn moeder, heeft die wedstrijd nooit meegemaakt. Maar via de sjaal kan hij het ervaren, bijna ruiken, de geur van gras, spanning, en het soort vreugde die generaties Ajacieden nooit hebben ervaren, maar diep van binnen toch lijken te voelen. Op de sjaal van Sams vader projecteer ik ook mijn herinneringen, en zo wordt de sjaal een verzameling van gevoelens en momenten die zichzelf overstijgen.
Misschien is het dat wat zo bijzonder is aan materiële objecten: hun vermogen om meer te zijn dan zichzelf. Die sjaal is niet zomaar een sjaal: het is een tijdmachine, een schakelaar die me direct terugvoert naar momenten die anders misschien zouden vervagen. Het maakt niet uit hoe rafelig hij wordt, die ene sjaal blijft – met z'n pluisjes, vervaging en losse draden – een herinnering die je niet zomaar wegdoet.
Elke draad is verbonden met niet alleen dat ene moment in 1995, maar ook met de club, de stad, en met alle andere mensen die Ajax een stukje van hun hart hebben gegeven. Net zoals er in huizen over de hele wereld sjaals, shirts, en vlaggen liggen die hun eigen verhalen dragen – verhalen over gloriedagen, verlies, hoop, en trots. Net zoals dat voetbal een wereld is waarin mensen, plekken, en momenten met elkaar verweven zijn.
De sjaal maakt het ongrijpbare tastbaar. Want voetbal leeft niet alleen in beelden of anekdotes, maar ook in de kleine, fysieke dingen die blijven bestaan. Zo heb ik een pet van het WK van 1998, gekregen van Hugo, licht verkleurd, ietwat verfrommeld, maar een kostbaar bezit. Die pet representeert mijn herinneringen aan dat toernooi, en alle ervaringen die ik niet heb onthouden. Het is een talisman misschien ook wel, net zoals de sjaal dat voor Sam is, via zijn vader.
Een klein stukje stof dat een aandenken is aan iets dat je zelf niet hebt meegemaakt maar waarvan je weet dat het exemplarisch en definiërend was. Een object waardoor je het ongrijpbare misschien wel iets beter kunt begrijpen, dichterbij kunt brengen, kunt bevatten en omarmen, kunt houden van.
Een plek die je overvalt
Het Olympisch Stadion in Berlijn is geen plek die je bezoekt. Het overvalt je, laat je nadenken over wat een stadion eigenlijk is – of kan zijn. Gebouwd voor de Spelen van 1936, ontworpen voor Adolf Hitler als decor van en voor macht en een verrotte ideologie, en toch uitgegroeid tot iets dat dat verleden overstijgt. Als je daar staat, voel je niet alleen de geschiedenis, maar ook de vreemde troost van sport.
Het stadion is een paradox: imposant, haast megalomaan, en toch intiem. Misschien komt dat omdat voetbal, of welke sport dan ook, een universeel gevoel oproept. Een wedstrijd hier, zoals die kwartfinale tussen Nederland en Turkije afgelopen zomer, liet me niet alleen de spanning van het moment voelen, maar ook de verbinding met iedereen om me heen. Ik zat naast vreemden, schreeuwde dezelfde kreten, deelde dezelfde stilte, en sprong op bij dat cruciale doelpunt.
In Berlijn voelde heel Nederland dat: de ontlading na een wedstrijd die alle kanten op kon gaan. Dat gevoel blijft hangen in het stadion, alsof het in de muren trekt en zich vastzet in de grond onder het gras. En als je daar bent, zelfs als de tribunes leeg zijn en het veld verlaten, kun je het bijna horen. Niet alleen de echo’s van gejuich, maar ook van alle verhalen die daar geschreven zijn. Een stadion wordt dan meer dan een gebouw. Het wordt een verzamelpunt van menselijke ervaring. Ik legde mijn handpalm plat tegen de jugenstilpilaren, omgeven door sierlijsten, breed en plomp en niet rank, gemaakt van stenen uit de Alpen, en de groeven van het materiaal vertelden een verhaal zonder begin of eind.
Het gaat over geschiedenis, over samen zijn, over momenten die groter voelen dan jezelf. Het veld is een canvas, de tribunes zijn de lijst, en wij – spelers, fans, toeschouwers – kleuren het in met de stroken van wat het betekent om mens te zijn.
Plaatjes verzamelen
Misschien moet je jezelf een beetje voor de gek houden om te leren houden van voetbal. Het begint tenslotte niet met voetbal. Het begint met verzamelen. Met het ritueel: het pakje openscheuren, de Paniniplaatjes één voor één omdraaien, en hopen op iets nieuws. Denk aan het unpacken van packs in FUT – ik speel geen FUT, maar laat me packs uitpakken en door die tunnel lopen, ajb. Het is geen liefde voor het spel die me drijft, maar een bijna kinderlijke obsessie om verrast te worden, te winnen, om alles compleet te krijgen. Elke glimmende sticker voelt als een schat, elke dubbele een kans om te ruilen en nog beter te worden. Het is de verslavende logica van verzamelen.
Gaandeweg sluipt het spel erin. Eerst ongemerkt. Je begint de namen te herkennen, verbindt gezichten aan clubs, en leert via de statistieken iets over een speler. Misschien is het de dertigste keer dat je Jean-Alain Boumsong uit een pakje trekt, en ineens vraag je je af waarom hij zo vaak opduikt. Of je ziet een sticker van Fernando Morientes en googelt hem, waarna je ontdekt dat hij één van de twee goals van Spanje maakte tijdens het EK in Portugal in een tijd dat Spanje bij lange na niet zo dominant was als het nu is. Langzaam maar zeker dringt het spel zich op, of je dat nu wilt of niet.
Paniniplaatjes leren je houden van voetbal op een manier die indirect en bijna bedrieglijk is. Je begint met de illusie dat het om de plaatjes gaat – en misschien gaat het dat ook, voor een groot deel. Maar het verzamelen dwingt je om patronen te zien, om te leren, om nieuwsgierig te worden naar het verhaal achter de gezichten. En voor je het weet, kijk je per ongeluk een wedstrijd, lees je een interview, zit je plots in een stadion, omdat je meer wilt weten over die wereld die je zo ongewild maar tegelijkertijd ook obsessief in kaart hebt gebracht. Misschien moet je jezelf een beetje voor de gek houden om te leren houden van voetbal. Alsof je niet met het spel zelf bezig bent, maar met alles eromheen.
Ik heb een voetbalkaart – geen Paniniplaatje maar het komt in de buurt – van Karim Benzema, gekregen van Mark van Rijswijk, die fervent verzamelaar is. Het staat op de spiegel in de hal, naast een oude foto van Sam. Mijn twee favoriete mannen naast elkaar, grap ik soms. Wanneer ik de deur uit ga, zijn zij het laatste dat ik zie. Mijn moeder zegt weleens dat waanideeën een ziekte zijn.
De Coolsingel bleef leeg, Hugo Borst
Niet alle voetbalverhalen gaan over winnen. Sommige gaan juist over verliezen, en over alles wat daarna komt. De Coolsingel bleef leeg van Hugo Borst is zo’n verhaal. Het verhaalt over een willekeurig seizoen van een willekeurige club en gaat niet alleen over voetbal, maar over mensen, over verwachtingen en over teleurstellingen. Over de hardheid van de voetbalwereld, de wrange schoonheid van hoop die omslaat in desillusie, een leegte die moeilijker te verwerken is dan welke nederlaag dan ook.
De ziel van de club wordt blootgelegd, maar ook die van de stad, van supporters die al hun emotie en energie in iets leggen waar ze zelf geen controle over hebben. Het boek laat zien hoe voetbal verweven is met identiteit, met trots en verdriet, en met de manier waarop een gemeenschap zichzelf ziet.
En ja, Feyenoord is geen willekeurige club en 1995/1996 geen willekeurig seizoen. Maar het gevoel is universeel toepasbaar. En daar zit misschien wel de kracht.
Voetbal als ontwerp van de gemeenschap
In het Ďolíček Stadion van Bohemians 1905 in Praag proef je de strijd van een club die zich vastklampt aan haar identiteit, te midden van het tiende district – Vršovice –, verstopt tussen Rooms-Katholieke kerken en brutalisme, functionalisme en art nouveau, die – terwijl het eigenlijk niet zou moeten kunnen – perfect in elkaar passen en het eclecticisme van de wijk benadrukken. Net zoals hoe Bohemians eclectisch is. Het is geen club die zich makkelijk laat veranderen, tegelijkertijd herbergzaam en gastvrij, niet star en onbuigzaam, en dat voel je wanneer je er bent. De club is geworteld in de realiteit van de mensen die er thuishoren, en het stadion is daar een fysieke representatie van, midden in de woonwijk.
Ik was er in de zomer, toevallig tegelijk met de Prague Pride, en waar ik de ene dag zwierde door de stad omringd door regenboog boa's en roze glitteroutfits, liep ik de andere dag in een stoet van groen en wit, en een Pilsner Urquell in blik naar het stadion. Ik had plekken op de overdekte tribune aan de lange zijde, de enige tribune eigenlijk, want aan een korte zijde zit een tramhalte en de lange zijde aan de overkant is eigenlijk niet meer dan twee rijen zitjes en vierkante stoeptegels, het uitvak. Een stukje mentale oorlogsvoering, de man op het balkon kijkt op ze neer. Achter het doel aan de verre zijde staat de harde kern, de échte ‘Klokani’ op een tribune die half schuil gaat achter bomen waarvan degenen op de bovenste trappen zich tussen de bladeren bevinden. Het houdt hen niet tegen om negentig minuten lang te zingen en te zwaaien met fakkels. De bomen branden niet af, ze lijken er alleen maar van te groeien.
Aan de overkant, op een balkon van een van de flats naast het stadion, stond een man. Ontbloot bovenlichaam, uitpuilende bierbuik, Tsjechisch bier dat hij al proestend achterover gooide terwijl hij vanaf zijn VIP-plek de wedstrijd volgde. Zijn buik schudde bij ieder verkeerd fluitsignaal van de scheidsrechter, zijn lichaam bewoog met de onmiskenbare cadans van een menigte die zich verbonden voelt door de gemeenschappelijke passie voor het spel. Hij was meer onderdeel van het stadion dan wij in het stadion, hij en zijn bier en zijn sigaret en zijn pens.
Na de wedstrijd begaf hij zich onder de mensen. Er zat een kroeg op de hoek, met een oud en aftands terras waar de plastic stoeltjes op instorten leken, maar waar iedereen zich na de wedstrijd verzamelde. Ook mensen die de wedstrijd niet hadden gezien schoven aan. Lachten en memoreerden en hadden meer te zeggen over het vertoonde spel dat zij – ze waren er niet – niet hadden gezien. Het was verbroedering en gedeelde smart ook een beetje – Bohemians won niet –, maar vooral samenzijn. Met z'n allen onderdeel zijn van iets groters.
Vraag me niet of de wedstrijd goed was. Afgezien van de aanwezigheid van Tomáš Necid en Riginio Cecilia is er weinig blijven hangen. Maar daarvoor was ik er ook niet. Voetbal was misschien het vehikel, maar het was niet de essentie. Het ging om de historie – Bohemians was de oude club van Panenka –, om de mensen, die na de wedstrijd in het café op de hoek maar al te graag hun levenswijsheden met me deelden, en om het gevoel. Het voelde puur en buitenaards en bekend, de geur van klobasa (Tsjechische worst), sigarettenrook en bier in de rust vermengd tot iets geheel onbetreden. Een bijna onbeschrijflijk gevoel alsof je de geworpenheid van de mens aanschouwt, een gevoel dat je ook kunt ervaren als je niet van voetbal houdt.
En zo vind je dat ook op andere plekken, zoals Red Star in Saint-Ouen, Parijs, of – in een ietwat andere vorm – bij Millwall in Londen, maar ook veel dichter bij huis, bij de lokale FC. Bij RBC Roosendaal bijvoorbeeld waar vier jongens week in, week uit met trommels en handgemaakte spandoeken de spelers aanmoedigden, met zo veel energie en passie dat hun groep groeide en groeide, en er nu zelfs professionele tifo's in het Atek stadion pronken, of IVV Landsmeer waar Rinus Israël weleens aan de kant stond (een man van weinig woorden maar wél veelzeggende blikken). Het zijn romantische clubs, op een bepaalde manier, rauwe clubs, in al hun lelijkheid en ook hun pracht. Stadions en voetbalvelden die de buurt waarin ze staan en de mensen waarvóór ze staan reflecteren. En dat maakt ze uniek en oprecht, intiem en altijd onbeschaamd. Plekken waar voetbal herinnert aan zijn wortels en een levend ontwerp van de gemeenschap is.
Schaafijs
Uit Drie kleine vogels: ‘Wanneer spelers en supporters in dezelfde buurt, in dezelfde wijk, in dezelfde stad wonen, ontstaat er een band. Een onbreekbare connectie. Die was tussen Ajax en Surinamers al langer in de maak, maar de komst van de Amsterdam Arena in Zuidoost en het succes van de jaren ’90 met Surinaamse spelers als Kluivert, Seedorf en Davids bevestigden dat alleen maar. Dit waren voetballers waarmee jongeren in de Bijlmer zich konden identificeren. Jongens waar ze niet alleen naar konden opkijken, zoals met Rijkaard, maar ook zichzelf in konden herkennen. Straatvoetbal, Surinaams nationalisme en zonnebril op tijdens interviews.
Het waren jongens waar ze misschien wel mee hadden gevoetbald op het Kwakoeveld, toen Kwakoe nog echt een voetbaltoernooi was en minder een festival. Kwakoe in de tijd dat ik ’s zomers met schaafijs in het gras lag en buurjongens in gesponsorde shirtjes een bal zag trappen. In de tijd dat een van de deelnemende teams het zoontje van de scheidsrechter had ‘ontvoerd’ zodat ze de scheids konden vervangen door eentje die in hun voordeel floot. Ik kan me het amper herinneren, maar er zijn foto’s van een bolle peuter rollend door het gras die verdacht veel op mij lijkt en het scheidsrechterverhaal wordt ieder jaar in een iets andere vorm verteld. Seedorf en Davids, ook Menzo, hebben op Kwakoe gespeeld voordat ze op het hoogste niveau uitkwamen. Doodnormale Surinaamse jongens die wereldberoemd zijn geworden, onder meer bij Ajax. Identificatie en een voorbeeld. Als zij het kunnen, wij toch ook?’
Strafschopgebieden en reserves, Jan Mulder
Jan Mulder kan het gewone bijzonder maken, en het onopgemerkte onthullen. De kunst van het observeren, het vangen van de nuances die ons vaak ontsnappen. Als lezer leer je niet alleen over voetbal, maar ook over de manier waarop we het leven zelf vaak vanuit de zijlijn moeten beschouwen om het in zijn volle betekenis te begrijpen.
Alderweireld paste niet op de XS
Voetbal was verweven in de identiteit van mijn vader. Misschien leek hij een beetje op de vader van Jan, thuis op de bank, kijkend naar wedstrijden terwijl hij het beter wist dan de trainer, en daarna commentaar leverend op de commentatoren, want die wisten ook niks.
Maar wat heeft een voetbalvader aan een dochter? Mijn vader illustreerde het idee dat voetbal van vaders en zonen is in al zijn misogyne pracht. Als ik maar hard genoeg mijn best doe, dan wordt voetbal van vaders en zonen, en een dochter, dacht ik toen ik klein was. Zo werkte dat natuurlijk niet. Ik leerde keepen omdat hij liefhebber van Stanley Menzo was, maar voetbal was voor jongens en niet voor meisjes, en voetbalshirtjes waren geldverspilling, want die zou ik toch nooit dragen. Voetbal is van vaders en zonen. Maar ik dan, heb ik me lange tijd afgevraagd. Waarom vergeet je mij?
Mijn moeder voetbalde toen ze jonger was, in Suriname. Misschien heeft zij het me wel meegegeven, misschien is het iets genetisch, misschien heb ik het mezelf aangeleerd. Maar ik had mijn vader uiteindelijk helemaal niet nodig om van voetbal te leren houden. De buurtbroers namen me mee naar het Leidseplein, nadat Ajax landskampioen was geworden en tegelijkertijd afscheid nam van De Meer. Tijdens het WK van ‘98 mocht ik van mijn moeder laat opblijven – en soms ook thuisblijven omdat ik veel te laat naar bed was gegaan en ik de volgende dag niet te genieten was. Mijn eerste vriendje was een Ajacied. Tegenwoordig heeft hij AFC Ajax op zijn arm getatoeëerd, is zijn oudste zoon vernoemd naar Luis Suarez en is de tweede naam van zijn dochtertje Jari. In de supermarkt waar ik werkte, werden regelmatig voetbaltoernooien georganiseerd en we keken met z'n allen grote eindtoernooien en Europese finales – in de kroeg op de hoek, op mijn 13 inch laptop bij de sigarettenbalie, en op groot scherm in de kantine.
Terwijl ik niets liever wilde dan bij de vaders en zonen horen, vormde zich om mij heen een web van voetbal zonder dat ik het zelf doorhad. En uiteindelijk, dat is misschien wel het belangrijkste, werd het mijn voetballiefde en mijn supporterschap. Mijn eerste voetbalshirt kocht ik jaren later van mijn eigen geld. Alderweireld liet ik op de rug drukken. Ik verliet de winkel met een L want zijn achternaam paste niet op een XS.
Pediludio, ergo sum
Volgens de Federcalcio, de Italiaanse voetbalbond, zijn er in Toscane meer dan vijftig voetbalclubs. De toscani en toscane bezigen zelf aantallen tussen de honderd en tweehonderd.
Ook het kleine dorpje waar wij verblijven in 2023, Tavarnelle Val di Pesa, heeft ondanks de slechts 7.679 inwoners een voetbalclub: San Donato Tavarnelle. De club is eigenlijk een fusie van AC Libertas Tavarnelle en AC San Donato, een clubje uit een nóg kleiner stadje dan Tavarnelle genaamd San Donato in Poggio. Het pittoreske, middeleeuws stadje ligt op een heuvel, omringd door oude stadsmuren met twee grote toegangspoorte. Er woonden in 2011 zo'n 700 mensen en dat is in het afgelopen decennium niet veel meer geworden.
San Donato Tavarnelle speelt de thuiswedstrijden in het Gastone Brilli Peri stadion in Montevarchi en is actief in de Serie C, het derde niveau van de Italiaanse competitie. De ploeg speelt in groep B, samen met Cesena F.C., de zelfverklaarde feniksclub van het in 2018 failliet verklaarde en gevallen A.C. Cesena. Op stralende zaterdagen rijden de jongens uit de buurt al toeterend op hun scooters door de kronkelstraatjes van het nabijgelegen Florence, terwijl ze zwaaien met hun geel met blauwe vlaggen voor San Donato, San Donato Tavarnelle.
Naast de campo di calcio in het dorp ligt een speelplek, waar zowel voor, tijdens als na wedstrijden bij mooi weer wordt gebarbecued, bier en wijn rijkelijk vloeien en de kakofonie van spelende kinderen wordt overstemd door jonge maschi met diamanten oorbellen in één oor en keurige gentiluomo die bezield discussiëren over voetbaltactieken. Toen Sam langs liep in zijn AC Milan-shirt met Van Basten op de rug, werd er geroepen en gewezen. Leunend op zijn wandelstok vloog een oudere man, Stetson op het hoofd en vlinderdasje om, overeind uit zijn plastic tuinstoel. Hij glimlachte. De jongen naast hem, gekleed in het paars van Fiorentina, schudde zijn hoofd.
‘Ik zou niet in Florence rondlopen met een shirt van AC Milan,’ drukte onze zeventienjarige ober ons tijdens het avondeten op het hart. Hij leek oprecht bezorgd. Gelukkig weten wij ook beter. Massimo was zijn naam. Klassiek Italiaans. De grootste, de beste.
Het is een knappe jongen met een guitige glimlach. De eerste dag dat we bij zijn restaurant eten, zitten er zes giechelende meisjes aan de bar. Opgetut en wel. Korte rokjes, doorschijnende topjes, lippen vol gloss en kokette ogen die geplakt zijn aan de tiener. Een vriend van Massimo zit aan een tafel en slaat het geheel gade. Zijn gezicht is moeilijk te zien onder de capuchon die hij ver over z'n wenkbrauwen heeft getrokken en de joggingsbroek die hij draagt pas niet bij z'n hoodie, maar hij zet een fles wijn voor ons neer en die is lekker, dus het deert niet.
Massimo is gekleed in een nette, donkere broek, een wit t-shirt onder een schort en heeft zijn haar in een bijna achteloze zijscheiding. Zijn werkkloffie. Wanneer we hem een dag later, enkele uren na de wedstrijd Fiorentina - Sampdoria zien, draagt hij een lichte spijkerbroek met scheuren – distressed –, een donkere bodywarmer, een hoodie om de heupen gebonden en is zijn haar geperfectioneerd in een net-uit-bed-look die meer wax vereist dan op het eerste gezicht lijkt. Hij loopt niet naar ons toe, maar flaneert. Swaggert.
In de flipphone die hij tegen zijn oor drukt, vuurt hij razendsnel Italiaans af, terwijl hij met zijn andere hand Sam een boks geeft. Hij is goedgehumeurd, méér dan dat. Fiorentina heeft tenslotte eerder die avond met 5-0 van Sampdoria gewonnen. Massi gaat feesten.
Fiorentina is Latijn voor Florence, in het Italiaans simpelweg Firenze. De club werd opgericht in 1926 door de aristocraat en fascist Luigi Ridolfi. Net als San Donato Tavarnelle ontstond Fiorentina uit een fusie: CS Firenze en PG Libertas werden omgesmeed tot een nieuwbakken club met de welbekende kleuren paars en wit om te concurreren met de veel sterkere en grotere clubs uit het noordwesten van Italië.
I Viola, zo worden ze genoemd. I Gigliati. Ze kennen een trotse geschiedenis, die Florentijnen. Dat dragen ze ook uit. Ze waren het eerste Italiaanse team dat ooit de finale van een continentale competitie bereikte, wonnen de Uefa Cup in 1990 en zijn één van vijftien Europese teams die in drie Europese competities de finale hebben gehaald. Koninklijk paars en een maagdelijk witte kroon. Maar ook financiële problemen, een faillissement in 2002 en een prijzenkast die stof vergaart.
Tegenwoordig voelt Fiorentina als vergane glorie. De laatste keer dat de club een prijs won was in 2001, de Coppa Italia. Dat lijkt de fans niet te deren. Ze kraken voor hun club, negentig minuten lang, met wapperende vlaggen, ronddraaiende sjaaltjes en schor gezongen kelen. Ze bereiden zich voor op de volgende wedstrijd. Bespreken welke outfits ze zullen dragen – het shirt van Dodo (het shirt van de Braziliaanse verdediger is inmiddels uitverkocht in de fanshop) of toch een compleet paars trainingspak? Massimo weet het al. Hij laat een foto zien op zijn iPhone. Die heeft hij ook. De klaptelefoon is voor andere zaken. Een witte bodywarmer met daaronder het thuisshirt met de naam van Amrabat. ‘Sofyan is 100,’ vertelt hij me. Met handen en voeten en stralende ogen.
Zijn enthousiasme werkt aanstekelijk, zijn tomeloze vertrouwen biedt hoop. In een volgend dorp, niet veel groter dan Tavarnelle, misschien zelfs iets kleiner, vinden we ook een voetbalclub en een Massimo. In het dorp daarna, en daarna, en daarna ook. Er is iets ongrijpbaars aan de manier waarop Toscanen voetbal beleven. Niet beleven, maar leven. Niet leven, maar zijn.
Er is iets speciaals in dat bestaan – pediludio, ergo sum –, iets dat tot de verbeelding spreekt en inspireert. Het geloof en het gevoel dat voetbal de sleutel is tot de ziel. Dat iedere wedstrijd een strijd is op leven op dood. Dat de hemel het hoogst haalbare is.
Voetbal is popcultuur
Mussolini gebruikte het WK voetbal van 1934 als een promotiestunt voor het fascisme. Het Italiaanse team bracht voor wedstrijden de fascistengroet (net als de fans van Juve Stabia afgelopen december deden nadat de achterkleinzoon van Mussolini scoorde) en scheidsrechters maakten een aantal controversiële beslissingen in het voordeel van Italië. De kwartfinale tussen Italië en Spanje werd ontsierd door gevechten op het veld, controverse en vertragingen, en werd uiteindelijk beslist door een replay.
Real Madrid was het favoriete team van generaal Franco, de dictator die van 1939 tot 1975 over Spanje heerste. Hij onderdrukte regio's als Catalonië en Baskenland, en Barcelona werd gedwongen de Catalaanse vlag van hun embleem te verwijderen, terwijl het spreken van Catalaans, Galicisch en Baskisch verboden werd, omdat Franco zijn idee van een homogene Spaanse staat aan het volk wilde opleggen.
Hij had een zwak voor Madrid en zou meer dan eens zijn invloed hebben laten gelden in het voordeel van de club. Zo kwamen er toen Real Madrid met 11-1 van Barcelona won in de tweede wedstrijd van de Copa del Generalisimo (nu Copa del Rey) beschuldigingen van verschillende spelers en stafleden van Barça naar buiten dat zij vóór de wedstrijd door de Franco's politie waren bedreigd.
In de gevangenis op Robbeneiland (waar Nelson Mandela gevangen zat), was voetbal tijdens de apartheid een methode om te overleven. Politieke gevangenen en vrijheidsstrijders organiseerden tussen de regelmatige martelingen, mishandelingen en dagelijkse slopende arbeid door een voetbalcompetitie bestaande uit 1400 gevangenen en acht clubs, en ondanks hun verschillende politieke overtuigingen en achtergronden, verenigde voetbal hun verzet tegen apartheid.
Ik kan nog wel even doorgaan, maar je snapt wat ik bedoel. Sport – en dus ook voetbal – is populaire cultuur, en popcultuur beïnvloedt de houding en het gedrag van mensen, van de maatschappij. Ultras en de harde kern zijn eigenlijk militante Swifties, liefhebbers niet meer dan fangirls en fanboys. Door de jaren heen, door de eeuwen heen, hebben sport en voetbal en alle vormen van popcultuur de wereld veranderd en gevormd, en hebben mensen – van politieke leiders en mensen met macht, tot de underdogs – sport en voetbal en alle vormen van popcultuur gebruikt om de wereld te veranderen en te vormen. Tussen endorsements van celebrities voor Amerikaanse presidentskandidaten (beïnvloeding door popcultuur) en Mussolini die via voetbal het fascisme wilde bevorderen (beïnvloeding door popcultuur) zit in wezen weinig verschil. Iets dat de kracht heeft om een samenleving en de wereld zo te beïnvloeden, vind ik interessant, de moeite waard, en wil ik meer van weten. Voetbal dus ook.
Ik heb het hier vaak over met mensen en het verrast me telkens weer hoeveel niet weten wat popcultuur is of denken dat popcultuur exclusief om popmuziek gaat. En dan steigeren als ik voetbal/sport popcultuur noem. Zijn gewoon militante Swifties, ik zeg het je.
Het mooiste leven, Kees 't Hart
Een zoektocht naar de essentie van het leven als voetballer. Hoe ziet hun leven eruit buiten de schijnwerpers? Wat doen ze als de trainingen voorbij zijn? Wat gebeurt er onder de douche, waar het echte gesprek zich ontvouwt? Lezen ze boeken, of denken ze alleen aan de volgende wedstrijd? 't Hart richt zich niet alleen op de grote momenten van succes of falen, maar ook op de verveling, de onzekerheden, de anonimiteit van de stadions en de contrasten die het leven in het profvoetbal met zich meebrengt. Hij zoekt naar de waarheid in de eenvoud van het dagelijkse leven.
Het is een verslag van loutering en acceptatie, van het verlangen om binnen te dringen in een wereld die gesloten lijkt, en uiteindelijk – misschien onbewust – te leren dat de antwoorden niet altijd te vinden zijn in de highlights, maar in de momenten eromheen. En op die manier houd ik graag van voetbal. Via de momenten eromheen.
[ Steun mij ]
Doorkronkelen is een gratis nieuwsbrief die in stand wordt gehouden door lezers. Je kunt mij helpen door deze editie een like te geven. Zie het hartje onderaan. Dat helpt in het algoritme.
Nog fijner is het als je betalend abonnee wil worden. Voor € 5,- per maand steun je Doorkronkelen structureel. Je kunt natuurlijk ook eenmalig doneren. Zo help je mij om deze nieuwsbrief te blijven maken en in principe gratis te houden.
[ Wat heb je verder gemist? ]
Geen linkjes dit keer. Ik ga weer verder met mijn roman. Dit was een goede oefening in procrastineren. Wil alleen wel melden dat er geruchten rondgaan dat Sabrina Carpenter aan het daten is met Yoshinobu Yamamoto van de Dodgers. Girl. Jeff Passan, please confirm.
Doorkronkelen is een nieuwsbrief van mij, Danielle Kliwon.
Vraag/tip/foutje gezien? Laat het weten via danielle@kliwonder.nl.
Wil je dat ik voor jou schrijf? Ik hoor graag van je!
Ik vind voetbal als onderwerp volstrekt niet interessant, maar de manier waarop jij erover schrijft is echt geweldig. Onmogelijk om niet door te blijven lezen